Olieverf is in materiaaltechnisch opzicht de meest gecompliceerde van alle verven als het gaat om de uiteindelijke duurzaamheid van het schilderij. Grofweg kan de opbouw worden onderverdeeld in:
1. Het prepareren van de drager
2. Het opbrengen van de verf
3. Het aanbrengen van de vernis
1. HET PREPAREREN VAN DE DRAGER
De kwaliteit van de preparering bepaalt in hoge mate de uiteindelijke duurzaamheid van het werkstuk. Onder andere papier, karton, hout, katoen en linnen kunnen dienen als ondergrond voor olieverf, maar niet zonder eerst te zijn behandeld. Een onbehandelde of onvoldoende geprepareerde ondergrond zuigt de olie uit de verf en wordt op den duur door de olie aangetast. Een verflaag moet voldoende olie bevatten om de pigmenten te omgeven en een goede film te vormen. Alleen dan worden de pigmenten voldoende gebonden en wordt vroegtijdige barstvorming / craquelé voorkomen.
Voor een goede preparering wordt Gesso gebruikt
Talens Gesso wordt gemaakt op basis van pure acrylaathars en is van optimale kwaliteit. Volgens speciaal recept vervaardigd, vervult gesso de functies van de verschillende lagen volgens de traditionele methode. Voorwaarde is wel dat de laag dik genoeg moet zijn en deze kan daarom het beste in twee keer worden aangebracht. Voor de eerste laag kan de gesso verdund worden met water tot makkelijk strijkbare dikte. Hierna wordt een tweede laag opgebracht, puur of iets met water verdund.
Voor zeer zuigende ondergronden kan de drager eerst worden behandeld met een laag Amsterdam Acrylbindmiddel, een pure ongepigmenteerde acrylaat. Vervolgens kan de gesso opgebracht worden, bij voorkeur kruislings in twee (iets verdunde) lagen.
Talens opgespannen spieramen, doek op rol en canvasboards zijn reeds geprepareerd.
2. HET OPBRENGEN VAN DE VERF
In olieverf zijn in principe twee technieken mogelijk: ‘alla prima’ en ‘gelaagd schilderen’.
Alla prima
Alla prima wil zeggen dat het schilderij ‘nat-in-nat’ wordt geschilderd. Bij deze techniek worden de kleuren behalve op het palet ook op het schilderij zelf gemengd en nat tegen en over elkaar gezet. Het schilderij, dat uiteindelijk is opgebouwd uit één enkele verflaag, moet worden voltooid zolang de verf nog nat is. De verf kan puur worden gebruikt of worden gecombineerd met steeds hetzelfde medium of oplosmiddel.
Gelaagd schilderen
Gelaagd schilderen wil zeggen dat het schilderij wordt opgebouwd uit verschillende lagen. Een volgende laag kan pas worden opgezet als de voorgaande laag zo droog is dat ze beslist niet meer oplost. Bij gelaagd schilderen moet een techniek worden gevolgd die bekend staat als ‘vet over mager’; elke volgende laag moet meer olie bevatten.
Hoeveel lagen er precies nodig zijn om tot het gewenste resultaat te komen, is niet altijd te voorzien. Zorg daarom dat de verf nooit te vet is zodat een eventuele volgende verflaag altijd kan hechten. Pure olie als medium is zeker niet aan te raden; de verflaag kan te gesloten worden waardoor een volgende laag niet goed kan hechten. Bovendien wordt door teveel olie het risico op schroeien (rimpelen van de verfhuid tijdens het droogproces) verhoogd.
Vet over mager
De eerste laag dient schraal (mager) te worden aangebracht. Hiervoor wordt de verf verdund met terpentine of terpentijn. Tijdens het drogen van deze laag ontstaat er geen gesloten verffilm, maar een film die poreus is. Olie uit een volgende laag wordt door de onderliggende schrale laag opgezogen en zet zich tijdens het drogen vast in de talloze poriën. Hierdoor ontstaat er een goede hechting tussen deze twee lagen. Omdat een onderliggende (schrale) laag olie onttrekt aan een bovenliggende laag, moet een bovenliggende laag relatief meer olie bevatten. Is dit niet het geval, dan leidt dit tot kwaliteitsproblemen.
Samenhangend met de onderlinge hechting heeft het vet over mager principe ook een functie voor het opvangen van spanningen tussen de verschillende verflagen. Een schilderij is voortdurend blootgesteld aan bewegingen; enerzijds als er sprake is van een flexibele ondergrond zoals schilderdoek, anderzijds door bijvoorbeeld wisselingen in temperatuur en luchtvochtigheid. Voor de duurzaamheid van het schilderij is het daarom belangrijk dat alle verflagen deze bewegingen kunnen opvangen.
Hoe meer olie een verflaag bevat, hoe elastischer deze na droging is. Bestaat een schilderij uit meerdere lagen waarbij de onderste lagen meer olie bevatten dan de laatste - dus tegen de regel vet over mager in - dan worden de minder elastische bovenste lagen in de loop van de tijd door de sterker bewegende onderlagen uit elkaar getrokken. Wordt dit voor het menselijk oog zichtbaar, dan spreken we van craquelé. Craquelé kan worden voorkomen door elke volgende laag wat vetter te maken. Het vet over mager principe kan dus ook worden geïnterpreteerd als ‘beweeglijk over minder beweeglijk’. Hiermee is meteen duidelijk waarom een verflaag voldoende moet drogen voordat een volgende laag kan worden aangebracht. Een laag die niet voldoende is doorgedroogd, is vaak te elastisch voor een volgende laag, met eveneens mogelijke barstvorming tot gevolg.
Uit hoeveel lagen een schilderij wordt opgebouwd, is uiteraard een persoonlijke aangelegenheid. Het is echter aan te raden de verf voor de eerste laag te verdunnen met terpentine of terpentijn. Hoe meer oplosmiddel, hoe magerder de verflaag. Nadat de eerste laag droog genoeg is, wordt de tweede verflaag aangebracht. Vanaf dit punt zijn er diverse mogelijkheden om verder te gaan:
- Verdun elke volgende laag met steeds minder oplosmiddel; elke volgende laag bevat dan relatief meer olie. Uiteindelijk kan er met pure verf worden geëindigd.
- Meng de verf voor de volgende laag met een schildermedium. Een goed medium bestaat uit drie componenten: olie, hars en oplosmiddel. Door de olie wordt de verf vetter, terwijl het oplosmiddel ervoor zorgt dat de verf ook weer niet te vet wordt. De hars als derde ingrediënt verhoogt de duurzaamheid van de verffilm.
- Wordt een schilderij opgebouwd uit meer dan twee verdunde lagen, dan kan het medium verhoudingsgewijs worden gemengd met terpentijn of terpentine van mager naar steeds vetter. Hoe groter het aandeel medium, hoe vetter het mengsel. Voor de laatste laag kan de verf met puur medium worden gemengd.
Naast de gebruikte pigmenten, zorgt het bindmiddel voor belangrijke eigenschappen. Lijnolie heeft door de eeuwen heen bewezen de beste combinatie van eigenschappen te hebben. Omdat lijnolie in de tijd een zekere mate van vergeling laat zien, wordt met name voor de witte verf de lijnolie ook wel vervangen door saffloerolie. Deze olie vergeelt minder, maar heeft ook nadelen: de droogtijd is langer en de olie vormt een film met andere eigenschappen dan lijnolie. Saffloerolie is daarom niet geschikt voor pasteus gebruik en in onderlagen.
Glaceren
Of een schilderij nu nat-in-nat of in lagen is geschilderd, als laatste laag kan een glacis worden aangebracht. Dit is een transparante verflaag waarvan het effect kan worden vergeleken met dat van een gekleurd glasplaatje dat op een bepaalde voorstelling wordt gelegd. De voorstelling verandert niet, de kleuren wel. Een glacis kan worden aangebracht omdat de schilder net niet tevreden is over bepaalde kleuren en deze iets wil veranderen zonder de desbetreffende partij over te hoeven schilderen. Een andere reden kan zijn dat juist het visuele effect van glacislagen wordt nagestreefd; een emaille-achtige toplaag en diepe kleuren. Een onderschildering wordt dan bewust als uitgangspunt gebruikt om het hele schilderij met één of meerdere glacislagen op kleur te brengen.
In een glacis mag geen penseelstreek zichtbaar zijn omdat de penseelstreek van de onderliggende lagen door de transparante verf heen te zien is. Glaceermedium moet dus vloeien. Deze eigenschap biedt de mogelijkheid om in een glacis vloeiende kleurovergangen te maken.
Een glacislaag moet elastischer zijn dan de onderliggende verffilm, de vet over mager regel dient immers te worden gevolgd. Voor dit doel zijn diverse mediums geschikt.
Opbergen en drogen van gemaakte schilderijen
Het drogen van de olie is een chemisch proces dat plaatsvindt onder invloed van lucht en licht. Zuurstof wordt door de olie opgenomen en koppelt de moleculen tot een vast netwerk aan elkaar. Voor dit oxidatieproces is energie nodig, die met name geleverd wordt door het ultraviolette deel van het licht. Dit hele proces, dat nogal wat tijd in beslag neemt, is de reden dat olieverf langzaam droogt. Hoe meer ventilatie en licht, hoe sneller de droging. Een lage omgevingstemperatuur en een hoge luchtvochtigheid hebben een ongunstige werking op de droging.
Gemaakte schilderen moeten om deze redenen drogen in een ruimte met genoeg licht, (niet directe zon), rond kamertemperatuur en lage luchtvochtigheid.
Een schilderij moet helemaal zijn door gedroogd alvorens te vernissen!
3. HET AANBRENGEN VAN VERNIS
Vernissen voor olieverf bestaan in principe uit een oplossing van hars in een oplosmiddel. Ze dienen ter bescherming van de verflaag en bepalen de glans van het werk. Een goede vernis moet reversibel zijn. Dat wil zeggen dat hij, bijvoorbeeld in geval van restauratie, altijd weer te verwijderen moet zijn met een oplosmiddel zonder dat de verflaag wordt aangetast, ook na vele jaren.
Retoucheervernis
Tijdens het schilderen kunnen ingeschoten plekken ontstaan. Dit gebeurt als plaatselijk te veel olie door een onderliggende laag wordt weggezogen; de verf wordt mat en de intensiteit van de kleur neemt af. Door de sterke zuiging van deze plekken, zou ook bij het aanbrengen van een volgende laag te veel olie worden weggezogen. Door de ingeschoten plekken (als ze handdroog zijn) zeer dun te behandelen met retoucheervernis komen glans en kleur weer terug en daarmee ook de harmonie van het werk. Bovendien wordt zo voorkomen dat ook uit een volgende laag teveel olie wordt weggezogen. In een dunne laag laat de vernis na droging een poreuze film achter waarin een volgende verffilm zich kan hechten. Voor deze toepassing wordt retoucheervernis ook wel ‘tussenvernis’, ‘ophaalvernis’ of ‘uithaalvernis’ genoemd.
Daarnaast kan retoucheervernis als voorlopige slotvernis worden aangebracht op nog niet volledig droge schilderijen. Hiermee krijgt het schilderij een egale glans en wordt het beschermd tegen vuil. Omdat de vernis (in een dunne laag) poreus is, kan zuurstofopname en daarmee het droogproces van de verf doorgaan. Na volledige droging van de verf kan een slotvernis over de retoucheervernis worden aangebracht.
Het is van groot belang de retoucheervernis in alle gevallen heel dun aan te brengen. Gebruikt als tussenvernis zal teveel vernis een goede hechting van een volgende laag verhinderen. Bij overmatig gebruik als voorlopige slotvernis kan het oplosmiddel van de retoucheervernis de (nog niet droge) olie uit de onderlagen van de verf oplossen en aan de oppervlakte brengen. Als dit gebeurt, kan het schilderij vele maanden tot zelfs jarenlang kleverig blijven en is aanhechting van stof moeilijk te voorkomen. In dit geval is het belangrijk om bij normale laagdikte van de verf minimaal 2 à 3 maanden te wachten.
Slotvernis
Olieverf droogt onder invloed van zuurstof en licht, een chemisch proces. Nadat de verf droog is gaat dit oxidatieproces gewoon door en treedt een verouderingsproces in werking. Op den duur kan dit zichtbaar worden als craquelé. Na voldoende droging van de verf (bij normale laagdikte ongeveer een jaar, bij zeer dunne lagen enkele maanden eerder, bij dikkere lagen meerdere jaren) is het daarom raadzaam om een slotvernis aan te brengen. De zuurstofopname, en daarmee het verouderingsproces, wordt door een slotvernis afgeremd. Tegelijkertijd bepaalt het de uiteindelijke glansgraad en beschermt het de verf tegen atmosferische verontreinigingen.
Zorg ervoor dat bij het vernissen alles (schilderij, vernis, kwast en bakjes) op kamertemperatuur is. Wordt een schilderij uit een koude ruimte gehaald om in een warmere ruimte gevernist te worden, dan kan er condensvorming ontstaan op het koude schilderij. Hierdoor wordt er tijdens het vernissen vocht ingesloten met als gevolg een witte waas. Bovendien kan door vocht op het schilderij de vernis gaan parelen en is de hechting slecht.
Parelen kan ook optreden als de verflaag erg gesloten is, bijvoorbeeld wanneer deze veel bindmiddel (medium, olie) bevat. Om dit te voorkomen, is het raadzaam om het schilderij eerst met een doekje met wat terpentine af te nemen. Na verdamping van de terpentine kan de vernis worden aangebracht.
Glanzende schilderijvernissen bestaan grotendeels uit een hars in een oplosmiddel. Bij matte vernissen is daar een matteringsmiddel aan toegevoegd. Bij het met de kwast aanbrengen van een vernis met een matteringsmiddel (dus ook bij mengingen van glanzende en matte vernis), is het belangrijk dat de vernis op het laatst in één richting wordt uitgestreken. Zo ontstaat een uniforme glansgraad.
Verder is het belangrijk dat een vernis met matteringsmiddel in één laag wordt aangebracht. Glansverschillen en streepvorming worden op die manier voorkomen. Wordt matte vernis aangebracht met een spuitbus, dan kan dat wel in meerdere lagen.
Het matteringsmiddel in Talens Schilderijvernis mat is een combinatie van wassen die bij lage temperaturen kan gaan ‘vlokken’. Door de vernis te verwarmen (‘au bain marie’ of onder een straal heet water) lossen de wassen op en kan de vernis weer worden gebruikt.
Reactie plaatsen
Reacties